Sociale rechtvaardigheid via marktmechanisme?

Deze week stond er op Joop een voorstel om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden door middel van rendementsdenken, geschreven door Gert Jan Geling. Zijn argument is ongeveer als volgt: in een systeem dat geheel op rendement gericht is, zal er enkel geselecteerd worden op nuttige capaciteiten. Andere eigenschappen, zoals huidskleur, doen er niet toe. Werkgevers die zich wel druk maken om niet ter zake doende eigenschappen worden gestraft door de markt. Zij staan op achterstand, omdat ze niet de beste mensen kunnen krijgen. Zo is kapitalisme volgens Geling het beste middel om discriminatie op te lossen.

Het is de moeite waard om dit argument eens nader te bekijken, aangezien het in allerlei vermommingen gemeengoed is. De structuur van dit argument is telkens hetzelfde: er wordt een perfect werkende vrije markt gepostuleerd. Vervolgens wordt er aangetoond hoe die perfect werkende vrije markt een of ander sociaal probleem op kan lossen. Er wordt dan voorbij gegaan aan de werkelijk bestaande omstandigheden, aan de details van de werkelijkheid, die er voor zouden zorgen dat die oplossing het probleem alleen maar erger zou maken.

Dit is het probleem met Geling’s redenering: als het marktmechanisme niet perfect is, dan komt er van de sociale gerechtigheid niks terecht. Immers, het hele idee staat of valt er bij dat het verschil in gedrag zich daadwerkelijk in verschil in succes vertaalt voor een bedrijf. Daarvoor is het nodig dat het gedrag zich uit in een prijsverschil voor de klanten, die vervolgens met de voeten moeten stemmen. Het verschil tussen een wel en niet discriminerend bedrijf zal klein zijn, en omdat subtiele signaal door te laten komen naar de klanten moet er niets de vrije markt in de weg staan. Op die manier wordt het middel erger dan de kwaal.

Een voorbeeld: stel we hebben twee kroegen in Rotterdam. De ene kroeg neemt wel Marokkanen aan als obers, en de andere niet. De eerste kroeg zou het dan minder goed moeten doen dan de tweede; immers, die kan moeilijker aan personeel komen. Het is echter maar zeer de vraag of de eerste kroeg het daadwerkelijk slechter zou doen. We hebben in Nederland immers CAO-lonen, dus het prijsverschil tussen allochtone en autochtone arbeid – dat nodig is om Geling’s mechanisme te laten werken – kan helemaal niet tot uitdrukking komen. En zelfs als dat niet zo zou zijn: wie kiest zijn kroeg nou uit op basis van waar het bier het goedkoopst is? Ook daar zitten allerlei niet-rationele elementen in, waarvan de belangrijkste gewoonte is: je gaat naar je stamkroeg totdat die het zo bont maakt dat je naar een andere stamkroeg op zoek gaat.

Zo kun je nog honderden redenen verzinnen waarom het uiteindelijke mechanisme niet zou werken. Het is bijvoorbeeld best denkbaar dat hetzij de klanten, hetzij het bedrijf best bereid is meer te betalen om bepaalde politieke of sociale resultaten na te streven. Misschien is er wel een markt voor racistische cafés. Dat klinkt misschien vergezocht, maar denk bijvoorbeeld aan Hobby Lobby, een Amerikaans bedrijf dat gerund wordt door fundamentalistische christenen. Dat bedrijf, dat knutselspullen verkoopt, is dicht op zondag en verkocht geen spullen voor Chanoeka, de Joodse feestdag. Dat waren beide op religie gebaseerde beslissingen, die niet rationeel te verdedigen waren. Bedrijven hebben veel macht, en hoe vrijer je de markt maakt, hoe groter die macht wordt. Het is helemaal niet gezegd dat bedrijven die macht alleen ten goede zouden gebruiken.

Kortom, het voorstel is gebaseerd op een veel te simplistisch beeld van hoe mensen in elkaar zitten, en hoe ze beslissingen nemen. Waarom is deze utopische manier van redeneren dan zo populair? Utopisch redeneren is makkelijk, omdat je geen verantwoording hoeft af te leggen aan de praktijk. Als ik een geïdealiseerd kapitalisme poneer, kan ik daarover praten zonder me aan de werkelijkheid te hoeven storen. Het is een makkelijke manier om je ideeën geaccepteerd te krijgen zonder ze aan al te veel toetsing bloot te stellen.

Het gekke is dat we dit utopisme onmiddellijk zouden herkennen als het over een ander sociaal systeem dan het kapitalisme zou gaan. Als ik zou zeggen dat er in een communistische samenleving geen discriminatie zou zijn, dan zou iedereen me – terecht – voor gek verklaren. De argumenten die daarvoor gebruikt zouden worden zijn min of meer dezelfde die ik hier maak: om het doel te bereiken moeten er te veel andere dingen sneuvelen. Echter, als het over de volledig vrije markt gaat willen we niet zien dat dat net zo’n utopie is als de volledig gelijke samenleving.

Een andere reden waarom dit argument populair is, is dat het leidt tot een pleidooi tegen iedere vorm van overheidsingrijpen. Immers, als bestraffing door de markt stukloopt op het bestaan van CAO-lonen, dan kun je het argument tot zijn logische conclusie doorvoeren en zeggen dat de CAO’s dan ook maar afgeschaft moeten worden. Je zult er dan vrij snel achter komen dat er een volgende beperking op de vrije markt is, die ook weg moet, enzovoort. Dit is een uit Amerika overgewaaide manier van argumenteren, waarbij de vermeende wens voor sociale gerechtigheid gebruikt wordt als bezem om de hele verzorgingsstaat mee weg te vegen. Kijkende naar Geling’s andere stukjes vermoed ik niet dat hij dit in gedachte heeft, maar met de toenemende invloed van libertarische ideeën op het publieke debat is dit een extra reden om waakzaam te zijn voor de kapitalistische utopie.

Tevreden met dit stuk? Ondersteun mij op Patreon. Dat kan al vanaf 10 cent.

1 Comment on "Sociale rechtvaardigheid via marktmechanisme?"

  1. hans van Doorn | December 28, 2015 at 4:56 pm | Reply

    Goed artikel

Leave a comment

Your email address will not be published.


*