1 juni 1901 – Invoering Ongevallenwet

Als je in 1875 met je arm in een machine terechtkwam had je een heel groot probleem. Er waren wel voorzieningen, maar die waren niet voor iedereen. Nederland heeft een geschiedenis van verzekeren. Er zijn al verzekeringsfondsen bekend uit de 16e eeuw waarbij arbeiders, ook als ze in het buitenland werkten, onderlinge contracten afsloten over ondersteuning in geval van ziekte. Maar de tijden veranderden snel. In de 19e eeuw verdwenen de oude structuren. Er waren meer arbeiders dan banen en de grootindustriëlen maakten daar dankbaar gebruik van. Hun wil was wet: mensen kregen weinig betaald, maakten lange uren, de omstandigheden waren vaak gevaarlijk en er was geen ontslagbescherming. Als je niet meer nuttig was kon je vertrekken en had je direct geen inkomen meer. Je was ineens overgeleverd aan liefdadigheid. Socialisten probeerden de ‘sociale kwestie’ al tijden op de agenda te krijgen. Maar het duurde lang voor de elite inzag dat armoede van de onderlaag ook nadelige gevolgen had voor henzelf en nog langer tot er overeenstemming bereikt was. Het keerpunt kwam in 1886 met na een parlementaire enquête. De eerste sociale wet die in Nederland werd ingevoerd was de Ongevallenwet, voor mensen in de zware industrie die onder werktijd gewond waren geraakt.

In Nederland kwamen fabrieken met stoommachines pas op na 1850. Kolen waren hier duur en dus bleef Nederland lang wind en water gebruiken als energiebron. Daarna werd industrie met stoommachines vooral in het huidige België gebouwd, dus toen dat land in 1831 onafhankelijk werd kon de regering hier weer opnieuw beginnen met investeringen. De roep om maatregelen kwam daarom relatief snel, maar dat had te maken met de aandacht voor de erbarmelijke arbeidsomstandigheden elders. Onder andere Karl Marx en Friedrich Engels waarschuwden hiervoor. De situatie hier was overigens niet heel anders dan in het buitenland: er ontstond een extreme tweedeling in het land. De elite en de middenklasse deden het goed en de bezitsloze onderklasse had het slechter dan ooit. Het was geen uitzondering dat kinderen van 5 of 6 jaar werkdagen van 12 uur maakten in fabrieken – 6 dagen per week. Volwassenen kregen vaak strafuren en werkten soms 30 tot 40 uur aan één stuk door. Machines hadden geen beveiliging en kleine kinderhandjes konden op plekken komen die volwassenen niet konden bereiken en dan hoefde je de machines niet uit te zetten. Kinderhandjes raakten dan ook nogal eens verminkt. Ook voor volwassenen was het geen feest: fabriekshallen waren vuil, heet en stoffig. Longproblemen lagen dan ook op de loer. Het werk was zwaar, er was geen beschermende kleding tegen giftige dampen of chemicaliën

In eerste instantie werd arbeid voor vrouwen en kinderen in fabrieken ingeperkt, zo werd in 1874 het Kinderwetje van Van Houten ingevoerd waardoor kinderen onder de 12 niet meer in fabrieken mochten werken. Er was echter geen toezicht op de wet en veel kinderen werden niet geregistreerd en er was dus niet vast te stellen of Pietje nu 8 of 15 was. Hij was sowieso klein, mager en ondervoed. Pas in 1901 (dat revolutionaire jaar) toen de leerplicht werd ingesteld kwam er echt een einde aan kinderarbeid. In 1886 nam de Tweede Kamer het initiatief tot een parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen. Dit was revolutionair, want voor het eerst kwamen arbeiders uit de fabrieken, werkgevers en betrokkenen getuigen over hoe het er aan toe ging. Voor het eerst werden mensen van alle standen in de samenleving met de neus op de feiten gedrukt. Ons eigen ‘Wir haben es nicht gewusst’. Het was niet makkelijk voor de commissie om haar werk te doen: overheidsinstellingen en werkgevers saboteerden de boel en arbeiders waren vaak te bang om te praten.

Omdat Nederland zo laat was met industrialisatie heerste hier het beeld dat uitwassen zoals in Engeland hier niet voorkwamen. Wij deden het beter. Maar de getuigenissen voor de commissie – vaak afgezwakt omdat mensen bang waren om op een zwarte lijst te komen – schetsten een verschrikkelijk beeld. Berucht is het verhoor van P. Regout junior uit Maastricht, zijn aardewerkfabriek stond bekend als ‘het moordhol’:

– ‘Maar gij zult ze toch niet laten werken tot ze er dood bij neervallen?’
– [Regout:] ‘Pensioneeren doen wij ze niet.’
– ‘Dus er is in uw fabriek gans geen sprake van pensioneeren. Goed verstaan?’
– [Regout:] ‘Neen.’
– ‘Wanneer gij ze niet meer gebuiken kunt, gaan zij heen en doet gij niets meer aan hen. Een groot deel komt dan eenvoudig ten laste van de stedelijke armenkas?’
– [Regout:] ‘Ook al.’

Artsen verklaren hoezeer kinderen vergroeid en verminkt raken door het zware werk. Een ingenieur uit een fabriek verklaarde dat hij zich wel eens afvroeg hoe mensen het volhielden om in de fabrieken te werken. Pastoor Sloots uit Amsterdam getuigden over de vele doden in de lokale salmoniakfabriek. Het zouden er nog meer zijn als collega’s de bewustelozen niet naar buiten droegen om bij te komen. Die fabriek stond bekend als de ‘zere ogen-fabriek’ en zodra je blind werd, werd je ontslagen en had je geen rode cent meer. Arbeiders die lange diensten draaiden moesten zelf eten meenemen. Ze kregen alleen gratis water. Bij de firma Johan Enschedé in Haarlem (bekende drukkerij) kregen de leerjongens ook gratis melk – om te voorkomen dat ze overleden waren aan loodvergiftiging voordat ze het vak geleerd hadden. Verhoor na verhoor, pagina na pagina: in het eindverslag staan 1100 pagina’s ellende. Daarna nam een senaatscommissie het over en die schreef na 6 jaar onderzoek een rapport van 10.000 pagina’s met vergelijkbare wantoestanden.

Veel arbeiders stierven als ze tussen de 30-40 jaar oud waren. Ongelukken en bedrijfsongevallen waren normaal en de schuld van het slachtoffer. Willem Ansing, een socialist die alles op het spel zette om te getuigen en wist dat hij op een zwarte lijst zou komen vertelde hoe oudere werknemers werden geloosd: “Als iemand over de 50 komt, wordt hij in den regel spoedig zwakkelijk en oud. De bazen begrijpen dat spoedig en dan is het gedaan. (…) Dan wordt er gezegd: oude jongen, ik kan je niet langer voor dat geld gebruiken, en dan wordt het loon verminderd. Een jaar of een paar jaar later, als de man nog zwakker geworden is, dan wordt het loon weer verminderd.” Een bedrijfsleider bevestigde dit. De oudere arbeider kreeg zo weinig loon dat hij steeds langer moest werken om niet te verhongeren. Hij hield dat uiteindelijk niet vol, maakte een fout en werd ontslagen. Deze mensen crepeerden dan. Letterlijk, want ze waren volledig afhankelijk van liefdadigheid.

De overheid had nu geen vertrouwen meer in de zelfregulering van ondernemers. In 1898 kwam minister Lely van Waterstaat, Handel en Nijverheid met een eerste ontwerp voor de Ongevallenwet. Ondernemers werden verplicht zich te verzekeren tegen bedrijfsongevallen bij de Rijksverzekeringsbank. Dat leidde tot veel protest bij werkgevers, die zelf wilden bepalen bij welke maatschappij ze zich zouden verzekeren en onder welke voorwaarden. Dit leidde tot de oprichting van de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers (VNW), de oudste voorloper van VNO-NCW. Maar uiteindelijk ging iedereen akkoord met een aangepaste wet waarbij meer keuzevrijheid was voor de werkgevers.

De Ongevallenwet schiep een precedent. Al tijdens het debat werd besproken of er een voorziening voor ziekte, ouderdom of invaliditeit moest komen. Maar dat was heel complex en zou nog jaren duren. De Ongevallenwet was makkelijker te realiseren, want een ongeval was een verzekerbaar risico, maar ouderdom met alle gebreken van dien niet. Iedereen die lang genoeg leeft wordt oud, maar niet iedereen krijgt een ongeval op het werk. Juridisch gezien een totaal andere situatie dus, maar intussen was dit wel de eerste keer dat de staat zich actief bemoeide met de sociale kwestie en daarmee was een belangrijk taboe doorbroken. We zijn van heel ver gekomen en hebben veel bereikt. Maar inmiddels is er weer een onderklasse aan het ontstaan van bezitslozen die klem zitten. In 2012 staakten schoonmakers massaal voor betere arbeidsvoorwaarden. Eén van de hete hangijzers was dat ze pas na 2 wachtdagen loon betaald kregen bij ziekte. Het is aangetoond dat die maatregel een volledig averechts effect heeft gehad: mensen werken langer door om zich niet ziek te hoeven melden en zijn daarna langer ziek. Toch vond jarenlang niemand het nodig om de maatregel in te trekken. Misschien wordt het weer eens tijd voor een realitycheck voor de politiek? Ik stel voor om te beginnen bij Dikke-Ik-Rutte die gelooft dat je vaste lasten zichzelf betalen als je ineens zonder werk komt te zitten.

Be the first to comment on "1 juni 1901 – Invoering Ongevallenwet"

Leave a comment

Your email address will not be published.


*