Ik had zo graag een lovende recensie van De conservatieve revolte geschreven. Daar zijn vele redenen voor: de schrijver, Merijn Oudenampsen, is de meest nuttige intellectueel die we op dit moment hebben. Zijn onderwerp – de intellectuele geschiedenis van modern rechts – is een totale blinde vlek op links. Hij heeft het leeuwendeel van mijn politieke opvoeding voor zijn rekening genomen. Dit is het boek waarin hij de bevindingen van zijn promotieonderzoek voor een breder publiek uiteen zet. Ik had het graag willen aanbevelen, maar het is te wijdlopig, te abstract, en te ongeordend om waar te maken wat het probeert te zijn: een toepasbare intellectuele geschiedenis van modern rechts.
De conservatieve revolte gaat over de intellectuele aanloop van nieuw-rechts, die ook wel de populisten genoemd worden. Merijn beschrijft hoe – in tegenstelling tot wat veel mensen denken – de rechtse revolutie van de vroege jaren nul niet van onder maar van boven kwam: die revolutie was het werk van een los verband intellectuelen dat daar al vanaf de jaren negentig – of zelfs eerder – mee bezig was. Deze groep had zich tot taak gesteld om de publieke opinie te kneden, en was zo wegbereider van de Fortuyn-opstand. Er was geen sprake van een spontaan volksoproer, maar snelle ontwikkeling in de ideeënstrijd, waarin de ene groep intellectuelen de andere uit het middelpunt van het publieke debat verdreef.
Het is duidelijk te zien dat het boek afgeleid is van een proefschrift: er is een centraal onderwerp (de opkomst van nieuw rechts), en dat wordt belicht aan de hand van een aantal in detail uitgewerkte voorbeelden (de ontwikkeling van Ayaan Hirshi Ali, de ideologie van Geenstijl, het neoconservatisme in Nederland). Op zichzelf is er met die vorm niets mis, maar de rode draad tussen die onderwerpen is lang niet sterk genoeg.
Wat vooral ontbreekt is een stevige inleiding en conclusie, om de lezer op het juiste spoor te zetten. In het allereerste begin van het boek krijgen we slechts drieënhalve pagina uitleg over de centrale stellingen voordat we de eerste historische uiteenzetting in duiken. Bij de conclusie liggen de zaken iets beter, maar ook daar wordt het herhalen, samenvatten en versimpelen ontsierd door nieuwe ideeën en denkers die op het laatste moment opgevoerd worden. Mocht er ooit een tweede druk komen, dan hoop ik dat het eerste en het laatste hoofdstuk zullen groeien, ten koste van het technisch materiaal in het midden. Kill your darlings, Merijn.
Soms lijkt Merijn simpelweg niet te begrijpen wat voor goud hij in handen heeft. Bijvoorbeeld: in het hoofdstuk over Ayaan Hirshi Ali komt een terzijde van een pagina of tien over Sayyid Qutb voor, min of meer de uitvinder van de politieke islam. Merijn ontleedt zijn ideeën, met als doel om die later in het hoofdstuk het verhaal van Hirshi Ali van historische en ideologische context te kunnen voorzien. Maar hij gaat er daarin helemaal aan voorbij dat er uit dat stuk over Qutb precies het soort gotcha-vragen te destilleren zijn die nodig zijn om een politiek debat blijvend te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: als het werkelijk zo is dat Qutb het voorbeeld van de Marxisten nodig had om op het idee van een politieke ideologie als allesomvattend systeem te komen, wat blijft er dan nog over van de claim dat de Islam van zichzelf totalitair is? Als de koran op zichzelf inherent gewelddadig is, waarom was er dan zoveel politieke strijd nodig om die interpretatie van de koran populair te laten worden? Hier wordt naar allerlei extreem interessante aanvalsroutes gehint, maar dat gebeurt zo schetsmatig dat je er als lezer precies niets wijzer van wordt.
Daarin lijkt Merijns academische achtergrond zich te wreken. Het is in wetenschappelijk debat genoeg om dit soort tegenstrijdigheden in andermans denken slechts aan te stippen. Als dat debat zuiver gevoerd wordt, dan trekt de ander zich in zo’n geval terug totdat hij de fout gerepareerd heeft. Het publieke debat is echter niet zo zuiver. Iedere tegenstelling in andermans ideeën is daar een wapen, een mogelijkheid om de coalitie waar de tegenstander uit bestaat uit elkaar te drijven. Maar daarvoor is het wel nodig dat die wapens gesmeed en gehard worden: ze moeten vertaald worden van wetenschappelijke ideeën naar talking points voor in de kroeg. Dat lijkt Merijn niet als zijn taak te zien.
Een andere blinde vlek is dat het boek amper aandacht besteed aan de geschiedenis van de praktische invulling van ideologische strijd. Omdat in de politiek vorm en inhoud aan elkaar vast zitten, gaat inhoudelijke vernieuwing gepaard met vernieuwing van politieke technieken. Neem bijvoorbeeld de eerste Obama-campagne, waar een jongere generatie voor het eerst via het internet gemobiliseerd werd. Van de rechtse tegenrevolutie in de VS is inmiddels bekend met welke politieke technieken die bereikt is: ideologische indoctrinatie op de werkvloer (iets waar Ronald Reagan groot mee geworden is), massamailing van boeken (Hayek brak bij het grote publiek door toen Readers’ Digest een van zijn boeken samenvatte) en direct mailing fundraising. Op veel van die punten was Amerikaans rechts niet alleen inhoudelijk, maar ook praktisch vernieuwend bezig. Het was interessant geweest om te weten wat er bekend is over de technieken van modern Nederlands rechts, maar dat blijft bijna geheel onbesproken. We leren veel over het waarom, maar niets over het hoe, en dat maakt het lastig om implementeerbare conclusies te trekken.
De presentatie van dit boek, afgelopen donderdag in Amsterdam, begon met de opmerking dat Nederlandse intellectuelen eigenlijk tussenhandelaren zijn: hun rol is om te vertalen en te verteren, om de grote ideeën die uit het buitenland komen aan de Nederlandse context aan te passen. Dit boek gaat nog veel van zulke tussenhandelaren nodig hebben, vrees ik.
Steun mij op Patreon.
Be the first to comment on "Jelmer leest – De conservatieve revolte"