Defenestreren: het gooien van iets of iemand uit een raam. Het is een mooi woord met een verschrikkelijke betekenis. De eerste beschreven defenestratie (voor zover ik weet) is die van koningin Jezebel (of Izebel), een Fenicische die in de 9e eeuw v. Chr. koningin van Israël werd en volgelingen van Jahweh liet vermoorden en haar eigen religie promootte. Na een opstand waarbij het grootste deel van de koninklijke familie werd vermoord, werd zij gedefenestreerd, vertrapt door paarden, waarna haar lichaam werd opgegeten door honden. Blijkbaar heeft deze gebeurtenis velen geïnspireerd, want in de Middeleeuwen bleek defenestratie een populaire manier om van impopulaire leiders af te komen. Onder andere in Leuven, Lissabon en Praag vielen wereldlijke en kerkelijke leiders hun dood tegemoet. De slachtoffers in Praag, de landvoogden Vilem Slavata en Jaroslav Borzita, overleefden hun val van ruim 20 meter hoogte. Maar de aanslag op hun leven was het begin van de Boheemse Opstand die leidde tot de Dertigjarige Oorlog: een extreem bloedige totaaloorlog, waarbij tussen de 25-40% van de bevolking van Centraal-Europa door stierf. De opstandelingen hoopten op politieke en militaire steun uit Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maar ondanks dat duizenden Nederlanders meevochten in Tsjechië en de vredesonderhandelingen van 1648 de definitieve onafhankelijkheid van de Republiek betekende, wachtten de Tsjechen na 1620 een schrikbewind en een contrareformatie die zijn weerga niet kende.
Ondanks het feit dat de defenestratie van 1618 bekend staat als de tweede, is het eigenlijk de derde. De eerste was in 1419 toen een rechter, de burgemeester en 5 raadsleden uit het raam werden gegooid door protestantse hussieten (volgelingen van Jan Hus) om te protesteren tegen de (corrupte) katholieke elite. Dit was het begin van de hussitische revolutie. De tweede, of anderhalve, defenestratie was in 1483. De katholieken zaten al jaren weer stevig in het zadel en de hussieten opereerden in de marge. En hoewel wederom de burgemeester en dit keer 7 raadsleden het leven lieten, waren de verdere gevolgen niet al te groot. Nadat overal in het Heilige Roomse Rijk religieuze opstanden waren werd in 1555 de Vrede van Augsburg gesloten. De belangrijkste afspraak was cuius regio, eius religio (wiens gebied, diens godsdienst): iedere vorst besliste welke godsdienst in zijn gebied werd opgelegd en wie de kerkgoederen beheerde. Onderdanen met een andere religie mochten na betaling van losgeld verhuizen naar een ander landsgedeelte. In Bohemen was Keizer Rudolf II van Habsburg (1552-1612) aan de macht. Hij was katholiek, maar een fel tegenstander van het gebruik van geweld tegen protestanten. Hij voerde godsdienstvrijheid in in zijn rijk. Verder hield hij zich bezig met kunst en wetenschap en zo min mogelijk met staatszaken.
Hij had geen wettelijke kinderen en werd opgevolgd door zijn broer Matthias (1557-1619). Matthias was in 1577 door de Staten-Generaal gevraagd om landvoogd te worden van de Nederlanden en had die positie geaccepteerd, maar zijn oom Filips II accepteerde Matthias niet als landvoogd omdat hij te weinig ervaring had (hij was 19) en niet streng genoeg was. Als Rooms-Duits Keizer was hij ook niet al te streng, maar ook hij had geen kinderen en de broers waren ook op. Onder druk van de Spaanse Habsburgers werd Ferdinand II in 1617, nog tijdens het leven van Matthias, benoemd tot koning van Bohemen en ook vast genoemd als opvolger als keizer. Ferdinand II (1578-1637) was een hardliner die iedere vorm van ‘ketterij’ met wortel en tak uit wilde roeien. De (inmiddels voor het grootste deel protestantse) elite van Bohemen zag de bui al hangen en besloot tot een tegenaanval. Op 23 mei werden de landvoogden van Ferdinand II en hun secretaris uit het raam gegooid. Ze overleefden, volgens de katholieken omdat ze opgevangen waren door de mantel van Maria, volgens de protestanten omdat ze in een berg vuilnis waren gevallen. Maar veel meer dan religieus was de defenestratie een politieke aanslag: Ferdinand II wilde een alleenheerser zijn. Het moest afgelopen zijn met de versnippering van de macht in zijn rijk. Eén religie en één centraal gezag en de lokale heersers moesten slikken of stikken.
De Tsjechen besloten steun te zoeken bij andere protestantse gebieden: Engeland, de Republiek en de Duitse Protestantse Unie: een coalitie die in 1608 was opgericht om de belangen van de protestantse vorsten te beschermen. De Republiek treuzelde door binnenlandse problemen (onder andere de strijd tussen prins Maurits en Van Oldenbarnevelt). Op 13 mei 1619, bijna een jaar na de defenestratie, besloten de Staten-Generaal om de Tsjechische opstandelingen geld te lenen, 50.000 gulden per maand, en huurlingen. Vrijwel direct benoemden de Boheemse elite Frederik V van Palts tot nieuwe koning van Bohemen. Frederik was een neef van prins Maurits (de moeder van Frederik was de oudste dochter van Willem van Oranje) en getrouwd met de Elizabeth Stuart dochter van koning Jacobus I van Engeland. Hij was één van de belangrijkste leden van de Protestantse Unie, die door zijn vader was opgericht. De Tsjechische elite was er dan ook van overtuigd dat ze met Frederik een invloedrijke vorst binnenhaalden die hen zou helpen om meer buitenlandse steun te krijgen. Maar de koning van Engeland had geen trek in strijd in Bohemen en de Republiek wilde alleen verdere actie ondernemen samen met Engeland en anders niet.
Het bleef dus bij een lening en huurlingen, maar dat was zeker geen kleine bijdrage: tussen de vijf- en zesduizend militairen, een achtste deel van het totale leger van Tsjechië. Maar de Tsjechen waren verbijsterd door de terreur die Ferdinand II op hen afstuurde. Steden werden belegerd en de bevolking uitgehongerd. Van boeren werden de neuzen en oren afgesneden of ze werden in brand gestoken of overgoten met kokend water. In 1620 werden de Tsjechen definitief verslagen en begon een grootschalige contrareformatie. Frederik van Palts vluchtte naar Den Haag waar hij de bijnaam ‘de winterkoning’ kreeg, omdat hij nog geen jaar in Praag had geregeerd. De leiders van de opstand werden in Praag terechtgesteld, 27 in totaal. Ongeveer driekwart van alle bezittingen van de adel van Bohemen werd geconfisqueerd door Ferdinand en de bevolking kreeg de keuze tussen zich bekeren of te vertrekken. Meer dan honderdduizend protestanten (zo ongeveer iedere protestant die rijk genoeg was om te vluchten) vertrokken. Een aantal van hen, zoals de humanist en onderwijshervormer Jan Amos Komenský (Comenius) kwam in Nederland terecht.
In Tsjechië leek het protestantisme inderdaad met wortel en tak uitgeroeid, maar de strijd had zich uitgebreid naar het gehele Heilige Roomse Rijk en het Spaanse Habsburgse Rijk. De oorlog was extreem bloedig, wreed en gecompliceerd. Lokale heersers wisselden regelmatig van kant, soms uit religieuze overtuiging, soms om politieke, economische of dynastieke redenen. Het ging niet alleen om godsdienst maar ook over alleenheerschappij van de Habsburgers versus decentrale macht. In 1637 begonnen de voorbereidingen en in 1645 de daadwerkelijke vredesonderhandelingen. In 1648 werd de vrede van Westfalen gesloten, een verzameling van meerdere verdragen. Voor de Republiek eindigde de strijd met Spanje door het Verdrag van Münster. Noord-Italië en Zwitserland werden onafhankelijk en het Heilige Roomse Rijk viel uiteen in 360 onafhankelijke staten. Het gezag van de keizer werd grotendeels symbolisch. Qua religie keerde men terug naar de situatie van de vrede van Augsburg, met één uitzondering: Bohemen. Dat bleef katholiek zonder ruimte voor andersdenkenden.
Be the first to comment on "23 mei 1618 – Tweede Praagse Defenestratie"